De ene is vatbaarder voor verslaving dan de andere. Dus zit het in je genen. Maar klopt dat wel? Is verslaving erfelijk? Is 1 bepaald gen dan verantwoordelijk? En kan je er aan doen dat je een problematiek overerft? We vragen het aan psychiater en verslavingsexpert Hendrik Peuskens (UPC KULeuven).
Hebben sommige mensen meer aanleg voor verslaving? Is het erfelijk?
“Het antwoord is ja, maar dat moet je meteen ook nuanceren. Er is een aanleg, een stukje voorbeschiktheid. Die erfelijke component komt natuurlijk alleen tot uiting als je met verslavende producten in aanraking komt. Gebruik je die niet, dan gebeurt er niks.”
“En de erfelijkheid speelt op verschillende niveaus. Zo zijn er een aantal Aziatische bevolkingsgroepen die alcohol heel slecht verdragen. Die mensen ervaren erg slechte effecten (hoofdpijn, ziek zijn …) als ze drinken. De kans is dus groot dat ze alcohol mijden of nooit zoveel drinken dat ze verslaafd geraken. Ze hebben een genetische bescherming tegen alcohol eigenlijk. Maar het omgekeerde kan ook. Sommige mensen kunnen veel meer alcohol verdragen dan anderen en gaan snel over de grens.”
“Bovendien is de aanleg tot verslaving waarschijnlijk multigenetisch. Dat wil zeggen dat er niet 1 verslavingsgen is. Het is alsof je op weg naar verslaving een aantal spoorwissels hebt en als die allemaal in dezelfde richting staan, dan kom je bij de verslaving uit.”
“Er zijn veel verschillende genen die een rol spelen bij de ontwikkeling van een verslaving – al noemen we dat in de hulpverlening niet meer zo, we spreken eerder van een middelengebruikstoornis. Zo kan het zijn dat het effect van drugs bij jou veel groter is dan bij iemand anders. Dat is erfelijk bepaald. En op die manier kan verslaving ook ‘in de familie’ zitten.”
Het is niet omdat je een genetische aanleg hebt voor verslaving, dat je sowieso verslaafd wordt
Welke factoren bepalen of een verslaving zich ontwikkelt?
“Laat het duidelijk zijn: het is niet omdat je een genetische aanleg hebt voor verslaving, dat je sowieso verslaafd wordt. Een verslaving wordt bepaald door meerdere factoren. Klassiek zijn 3 componenten belangrijk. We noemen ze de 3 M’en: middel, milieu en mens.”
1. Middel
“Er zijn middelen en activiteiten die ons beloningsysteem krachtig aanspreken. Alcohol is een heel duidelijk voorbeeld. Dat is een verslavendere drank dan water. Maar ook de manier waarop je een product gebruikt, is bepalend. Een drug snuiven of inhaleren, geeft een heel ander gevoel. De piekwaarden in je hoofd veranderen. Hetzelfde middel, maar anders gebruikt, kan dus een heel ander effect hebben.”
2. Milieu
“Milieu slaat op de omgevingsfactoren. Een aantal dingen worden net heel erg verslavend door de beschikbaarheid. Alcohol is het beste voorbeeld, maar ook drugs, (online) gokspelletjes … zijn makkelijk te vinden. Ook de context en maatschappij speelt een rol. Iemand die opgroeit in een westers land is veel meer blootgesteld aan alcohol dan iemand die in een Arabisch land leeft.”
3. Mens
“Ten slotte is er je persoon zelf. Daar speelt het stukje genetische aanleg. Hoe hard komt een product binnen? Ben je ziek na 2 glazen alcohol? Dan is de kans op verslaving minder groot dan wanneer je kan blijven doordrinken.”
“Je eigen levensloop en ervaring speelt natuurlijk ook een rol. Wie en wat je tegenkomt, wat je meemaakt (emotioneel). Als je problemen hebt, lijken bepaalde producten een makkelijke oplossing te bieden.”
Tegenwoordig gebruiken we de term verslaving liever niet meer. We spreken van een middelengebruikstoornis
Wanneer spreken we van een verslaving?
“Vraag aan de man of vrouw in de straat wat verslaving is en je krijgt vaak de beschrijving van een persoon wiens leven volledig beheerst wordt door alcohol of drugs. Of iemand die ergens in de goot ligt. Maar dat is de extreme vorm van verslaving.”
“Tegenwoordig gebruiken we de term verslaving liever niet meer. We spreken van een middelengebruikstoornis. Dus een alcoholgebruikstoornis, cannabisgebruikstoornis, gokstoornis … Dat klinkt minder negatief en stigmatiserend. Bovendien kunnen we zo ook beter het grote spectrum van middelengebruik zien.”
“We zien een gebruikstoornis of verslaving als een continu proces. Maar ook met het idee dat je in dat proces sneller kan optreden. Als je wacht tot je het een ‘volledige verslaving’ noemt, is het vaak te laat.”
“Mensen met een alcoholprobleem wachten bijvoorbeeld gemiddeld 18 (!) jaar voor ze hulp zoeken. Maar met deze benadering kunnen we het proces van verslaving beïnvloeden, vertragen of zelfs stoppen.”
“Bijvoorbeeld: je komt op de Spoed terecht, omdat je gevallen bent onder invloed. Tegenwoordig krijg je niet enkel verzorging, maar er is ook een gesprek over de omstandigheden van je ongeval. Een korte interventie, op de juiste toon, niet verwijtend. We wéten dat dit werkt.”
Tegenwoordig gebruiken we de term verslaving liever niet meer. We spreken van een middelengebruikstoornis
Wat gebeurt er in de hersenen bij een verslaving?
“De kern is een ontregeling van het beloningsysteem. Onze hersenen kennen enkele primitieve mechanismen die te maken hebben met deugddoende dingen: eten, drinken, seks … Nu zijn er een aantal bijzondere producten, zoals drugs, alcohol, medicatie, en activiteiten, zoals seks, gokken, gamen … die je beloningsysteem heel hard prikkelen. Ze geven een kunstmatig hoge beloning in ons brein.”
“Dat trekt enorm aan. De 1ste keer is het geweldig. En het zet een mechanise in gang waardoor we de neiging hebben om er opnieuw naar te grijpen als de kans zich voordoet. Als je dat een aantal keren doet, wordt het een gewoonte waarbij je niet meer nadenkt.”
“Als je een product regelmatig blijft gebruiken, verlangt je brein ernaar. Maar tegelijkertijd wordt je beloningsysteem geleidelijk aan verdoofd. Je hersenen passen zich aan. Je hebt steeds meer nodig om dezelfde beloning te voelen. Je verliest ook het plezier in alledaagse dingen, die een normale maar kleinere prikkel geven.”
“En dan treden fenomenen op als afkickverschijnselen als je niet gebruikt. Of je kan niet meer stoppen als je begint. Het gevolg? Jobverlies, sociale contacten vallen weg, relaties lopen op de klippen. Als gebruik je leven en denken beheerst, heb je wat we vroeger verslaving, en nu een ernstige middelengebruikstoornis, noemen.”
We gebruiken de term ‘verslaafd’ veel. Sportverslaafd, shopverslaafd …
“Absoluut. Ons taalgebruik zit verkeerd. Het woord ‘verslaving’ wordt bijna als iets positiefs gezien. In de reclamewereld bijvoorbeeld: ‘speel dit spel, het meest verslavende ooit!’. Het wordt een verkoopsargument.”
“Nog een gekend voorbeeld: ‘niet te missen, de meest verslavende serie ooit’. Dat zegt vooral dat een serie goed is en je meesleept. Maar die ene serie is wel gelimiteerd. De afleveringen stoppen ooit. Ernstige verslavingen zie je optreden bij dingen die ongelimiteerd zijn. Alcohol, drugs … Die vind je overal en altijd. Ook gokken is heel gemakkelijk, zeker op het internet.”
“De industrie en technologie zorgen ervoor dat al die ‘verslavende’ dingen constant aanwezig en bereikbaar zijn. Je krijgt een voortdurende stroom aan prikkels. In die zin is het dus veel sneller mogelijk om bijvoorbeeld shopverslaafd te worden.”
Samengevat: wat is het verschil tussen een verslaving en sporadisch gebruik?
“We spreken van middelengebruikstoornis (verslaving) als je niet meer terugkan. Maar dat wordt soms lang miskend. Neem iemand die voor het slapengaan enkele glaasjes drinkt. Want die slaapt er beter van. Daag die persoon eens uit om het zonder dat glas alcohol te doen. Dan merk je snel dat dit eigenlijk niet meer lukt.”
“We onderschatten heel vaak de onderliggende mechanismen die al lang spelen in ons lichaam. Als je gebruik loskomt van de oorzaak waarom je gebruikt, dan ben je verslaafd.”