Wist je dat er in België ongeveer 100 000 mensen stotteren? Het is een spraakstoornis die dagelijks voor stevige drempels kan zorgen. Hoe leer je omgaan met stotteren? En hoe help je iemand die stottert? We vragen het aan logopediste Kato Polfliet, gespecialiseerd in stottertherapie.
Wat is stotteren?
Spreken lijkt iets doodnormaals, maar eigenlijk is het een complex proces. Je moet gedachten, ideeën, gevoelens … omzetten in taal, woorden en zinnen. Dat vraagt veel coördinatie en timing. “Als je praat, heb je meer dan 100 spiertjes nodig om de juiste bewegingen te maken, met de juiste snelheid en kracht, én op het juiste moment. Dat alles wordt aangestuurd door onze hersenen”, zegt Kato.
“Het is alsof er een kleine dirigent in je hersenen zit, die alles in goede banen leidt. Als je stottert, raakt die in de war met zijn timing. Stotteren is dus een neurologische timingstoornis. In het aansturen van de spieren die bewegen en druk zetten bij het praten, loopt het mis. Eigenlijk is het controleverlies, zoals wanneer je het stuur van je auto even kwijtraakt.”
“Stotteren is een combinatie van genetische aanleg en uitlokkende factoren.”
Wanneer stotter je?
Niemand spreekt altijd 100 % vloeiend. Iedereen aarzelt, stamelt, struikelt … weleens tijdens het praten. “Zeker de spraak van kleuters bevat onvloeiendheden, meestal tussen woorden en zinnen. Dat is normaal. Pas als de onvloeiendheden ongewild zijn en optreden in een woord, spreken we van stottermomenten.”
"Je hebt 3 typische stottermomenten:
- Herhaling van een klank of woord: va-va-vandaag of ik-ik-ik.
- Verlenging van een klank: sssssoms of vvvvvan.
- Blokkade van de spreekspieren: je kan een paar seconden niets uitbrengen.”
Stotteren = combinatie van factoren
Onderzoek toont aan dat bepaalde kinderen wel degelijk een genetische aanleg hebben voor stotteren. “Ben je mama of papa en stotter(de) je? Dan heeft je kindje inderdaad meer kans om te stotteren”, legt de logediste uit.
Maar het zijn niet alleen je genen die bepalen of stotteren tot uiting komt. “Er zijn nog elementen die een stotterprobleem bepalen. Die factoren zijn ofwel uitlokkend, ofwel instandhoudend.
- Uitlokkende factoren of triggers: factoren die stotteren uitlokken. Het gaat om factoren in de ruime betekenis van het woord. Bijvoorbeeld emotionele gebeurtenissen, vermoeidheid, de ingewikkeldheid van taal, moeilijkheden met articuleren, drukte in de klas, spreekdruk ...
- Instandhoudende factoren: negatieve betekenissen die kinderen aan hun eigen spreken en spreeksituaties koppelen, leiden tot onprettige gevoelens en spanning. Dit leidt dan weer tot gedrag dat het probleem in stand houdt of nog vergroot. Zo zijn er 4 soorten gedragingen:
- Vermijden: korte zinnen of gebaren gebruiken, ‘ik weet het niet’ zeggen, gek doen, fluisteren …
- Uitstellen: opzij kijken voor het spreken, een zin telkens opnieuw beginnen, tussenvoegels gebruiken (bijvoorbeeld ‘je weet wel, zo dinges’), doen alsof je nadenkt …
- Startgedrag: een kleine beweging maken of klank uiten net voor het stottermoment.
- Duwgedrag: een beweging of klank tijdens het stottermoment, met als doel om de stotter te laten eindigen.”
“Zoek je hulp? Kies altijd een logopedist die gespecialiseerd is in stotteren.”
Wanneer zoek je hulp bij stotteren?
Dat is een eeuwige discussie, weet Kato. “Vroeger was het advies nogal makkelijk ‘wacht even af’. Spijtig genoeg wordt dat door minder gespecialiseerde zorgverleners vandaag nog altijd aangeraden. Dat vooroordeel blijft bestaan, omdat volgens studies 20 tot bijna 80 % van de ‘stottergevallen’ zichzelf herstelt. Met andere woorden: het advies lijkt in veel gevallen wel juist.”
“Maar bij kindjes die aanhoudend stotteren weten we: hoe vroeger je ingrijpt, hoe beter. Vanaf het moment dat er stottermomentjes zijn, neem je het best contact op met een stottertherapeut. Die is opgeleid om in te schatten of de kans op spontaan herstel groot is of niet. Is er een kans, dan zetten we de kindjes in ‘opvolging’ en geven we de ouders tips.”
“Zit spontaan herstel er niet in, dan is ‘hoe vroeger, hoe beter’ nog meer van toepassing. Het is belangrijk om niet te wachten met stottertherapie.”
Voor altijd of …
Als er kans is op spontaan herstel bij een jong kind, dan gebeurt dat meestal binnen 6 maanden tot 1 jaar. “Daarna wordt de kans dat het stotteren volledig verdwijnt zonder therapie heel klein”, zegt Kato. “Hoe ouder het kind, hoe groter de kans dat het stotteren aanwezig blijft.”
“Veel hangt ook af van hoe zwaar de aanleg tot stotteren is. En hoe hard de uitlokkende factoren werken. Een wondertherapie zoals je soms ziet in films of series is werkt slechts een korte tijd of niet. De meeste mensen blijven op hun manier wat stotteren of ‘reststotteren’.”
“Hoe vroeger je ingrijpt, hoe beter”
Stottertherapie helpt
Dat wil niet zeggen dat therapie geen (groot) verschil kan maken. “Als therapeut spoor je eerst de uitlokkende factoren op. Daarna ga je aan de slag met een intenstief stappenplan, met het kind en de ouders. Hoe kan je die factoren weglaten, verminderen of compenseren?”
“Een voorbeeld. In de aanloop naar Sinterklaas zie ik bijna dubbel zoveel stotterende kinderen. De komst van de Sint zorgt voor spanning. Je kan hem niet ‘weghalen’ natuurlijk, maar je kan de spanning rond zijn komst verminderen. Hij komt dan bijvoorbeeld enkel bij de ouders thuis, niet bij de grootouders, meter, peter …”
“In een volgende fase van de therapie verhogen we de weerbaarheid. Kan een kind niet tegen zijn verlies en gaat het stotteren, dan vermijd je dat verlies eerst. Maar geleidelijk aan leer je het kind verliezen, en omgaan met die frustratie en de bijhorende stotter.”
Psychologische benadering
Stottertherapie besteedt veel aandacht aan het psychologische. “Als je je specialiseert in stotteren, is de tendens om te werken met cognitieve gedragstherapie.” Het uitgangspunt bij dit soort therapie: je gedachten hebben een invloed op je gedrag en gevoelens. Via deze therapie krijg je inzicht in je gedrag en kan je het aanpassen of veranderen. Meer te weten komen over je manier van denken, is dus nodig.
“Een belangrijke pijler in de therapie is durven stotteren. Hoe meer je denkt dat je niet mag haperen of stotteren bij een klank of woord, hoe meer je dat net wél gaat doen.”
“Pas in de latere of laatste fase van de therapie leer je eventueel wat je kan doen als je vastzit of hoe je ‘stottertjes’ kan aanpassen. Veel mensen denken dat stottertherapie neerkomt op het aanleren van trucjes, maar dat is niet de basistherapie!”, benadrukt Kato.
Hulp bij stotteren
Tips voor de persoon die stottert
- Let op luisteraarsreacties. Geef aan dat je niet uitgepraat bent. ‘Wacht alsjeblieft, ik ben nog aan het praten’ of ‘Even geduld, ik zeg het zelf wel’. Jongere kinderen kunnen ook non-verbaal duidelijk maken dat mensen hen moeten laten uitspreken.
- Geef niet toe aan vermijdings- of vluchtgedrag. Bepaalde woorden mijden omdat je een negatieve ervaring met stotteren hebt, helpt niet. Integendeel, het maakt van het stotteren een automatische reactie.
- Durf erover te praten. Zo komen mensen meer te weten over stotteren en vergroot hun begrip.
- Zoek op tijd de juiste hulp: een logopedist die gespecialiseerd is in stotteren. Samen met een stottertherapeut leer je omgaan met het stotteren en werk je aan je zelfvertrouwen en sociale vaardigheden.
Tips voor de omgeving (ouder, leerkracht …)
- Een persoon die stottert aanvullen, een woord of zin afmaken? Niet doen! Laat iemand die stottert uitspreken. Veel ouders, leerkrachten, vrienden … hebben de neiging om het lastige woord of de moeilijke zin zelf te zeggen. Als je kindje al de hele tijd wijst naar de fles melk en vastloopt op de ‘m’, denk je ‘ik help snel even’. Maar zo creëer je net extra tijdsdruk en stress. Een kind leert dan dat het sowieso zijn beurt kwijt is, als het niet snel genoeg gaat.
- Concentreer je op wát de persoon vertelt, niet op hoe hij/zij het vertelt. Maak duidelijk dat je blijft luisteren, al gaat het praten wat moeilijker.
- Houd oogcontact zoals je in elk ander gesprek doet. Kijk niet weg als iemand stottert. Ook al duurt het wat langer en wordt het misschien een beetje ongemakkelijk.
- Zorg voor voldoende rust en een ontspannen sfeer. Praat zelf niet te snel, las genoeg pauzes in.
- Vermijd (veel) open vragen.
- Laat goedbedoelde adviezen als ‘denk eens na’, ‘concentreer je’, ‘praat wat rustiger’ of ‘haal eerst adem’ … achterwege. Zo leg je de schuld van het stotteren (voor een stuk) bij de persoon die stottert. Het hakt in op het zelfvertrouwen en leidt tot meer spanning.
- Steun is belangrijk. Laat iemand die stottert weten dat je achter hem/haar staat.
- Benadruk het goede. Beloon een kind wanneer het durft te spreken of geef aan dat je het super vindt dat het vertelde. Als het vloeiend(er) gaat, prijs dat niet op een negatieve manier. Zeg bijvoorbeeld niet ‘zie je wel dat je het kan’.
Wist je dat …
- er meer mannen dan vrouwen stotteren? Je ziet het al bij kleuters. De verhouding is 4:1, voor elk meisje dat stottert, zijn er 4 jongens die stotteren. Bij volwassenen is de verhouding 3:1.
- je niet kan stotteren als je zingt? Daarvoor zijn 2 mogelijke verklaringen:
- Neurologisch: als je zingt, gebruik je een ander deel van de hersenen dan wanneer je spreekt.
- Bij het zingen verdwijnen er een aantal drukfactoren. Je ademhaling blijft doorstromen en je bent ontspannen. Zo plak je klanken beter aan elkaar.
- stotteren vaak cyclisch verloopt? Iemand kan 2 weken lang stotteren en dan weer 2 weken niet. Vaak hebben mensen zo onterecht het idee dat het stotteren verdwenen is. Maar het is net belangrijk om die stotterperiodes goed in kaart te brengen, zodat je de therapie beter kan afstemmen.